M. Sjouwerman |
24-09-2020 |
“Ik kom je ophalen”, zei een man van het hoofdkantoor “je hebt bezoek”. Bezoek? Terwijl we samen naar kantoor liepen vroeg ik me af wie dat dan wel kon zijn. Het was een doordeweekse dag, geen bezoekdag, waar alleen de zondag voor werd behouden. Dan kwamen familieleden met de trein uit Antwerpen naar Heide om hun kinderen, die wegens gezondheidsredenen een aantal weken in het Diesterweghuis verbleven, te bezoeken.
Voor mij zou het mijn eerste bezoek worden, hoewel mijn verblijf in Diesterweg er, na bijna drie maanden, al bijna op zat. Dat het mijn ouders waren kon ik me niet voorstellen. Mijn vader, die musicus was, zou wel ergens door België toeren en mijn moeder toonde geen enkele belangstelling om haar negenjarige zoon te bezoeken.
Op kantoor stond de directeur van de stichting Diesterweg ons op te wachten met een vriendelijk ogende en goed geklede mijnheer die me vagelijk bekend voorkwam. Volgens de directeur was het mijn oom Theo, de tien jaar oudere broer van mijn vader, die uit Nederland was gekomen om te kijken hoe het met zijn neefje ging. Toen herinnerde ik me, dat ik hem een paar jaar eerder eens op een familiebezoek met mijn ouders, in Nederland had ontmoet. Met beide handen klemde hij een leren bal vast, wat een presentje voor mij zou blijken te zijn.
We mochten bij hoge uitzondering, omdat ik altijd van bezoek verstoken was gebleven, in de omgeving een middagje samen doorbrengen in de Antwerpse Kempen, al moest oom Theo mij tegen een uur of vijf wel weer op tijd bij het Diesterweghuis terug brengen.
Diesterweg lag niet ver van de Kalmthoutse heide, een vooral voor Antwerpenaren een recreatief natuurgebied. We hadden het weer mee, dat al een beetje lenteachtig was na een zachte winter zonder sneeuwval.
Oom Theo en ik konden het goed met elkaar vinden, hij was grappig maakte me vaak aan het lachen en toonde veel belangstelling naar mijn wel en wee op de Diesterweg, waarvan ik hem kon vertellen het er naar mijn zin te hebben, er goed voor ons gezorgd werd, de leraren en leraressen erg aardig waren en dat we ons na de ochtendlessen meestal buiten in de natuur konden uitleven.
We brachten de dag verder door met wat voetballen, dronken ergens wat, totdat oom Theo me weer terug bracht. We hadden allebei wat moeite met afscheid nemen, oom Theo omarmde me een paar maal stevig en al zwaaiende gingen we uit elkaar. Een beetje verdrietig ging ik naar binnen, maar dat werd al snel verdrongen door de voetbal die me ineens veel vriendjes bezorgde.
Pas een paar maanden na mijn verblijf in Diesterweg werd ik in Nederland, waar ik door allerlei omstandigheden voor altijd zou blijven, door mijn tante Jetty, de vijf jaar oudere zuster van mijn vader, op de hoogte gebracht van het feit dat mijn vader op 17 januari, pas negenentwintig jaar oud, aan een hersenvliesontsteking in een Hospitaal in Luik was overleden. Een onverwachte schok voor mij die me erg verdrietig maakte, maar ik vroeg me af waarom ik dat nu pas te weten kwam. Iedereen in Antwerpen en ook bij het Diesterweg moet het geweten hebben. Hadden ze mij gespaard en durfden ze het me niet te vertellen?
Jaren nadien, toen ik me weer eens die dag met mijn oom Theo voor de geest haalde, begon ik me toch af te vragen of het niet zomaar een bezoekje was geweest. Misschien was hij door familie in Holland er op uitgestuurd om mij, als slechtnieuwsboodschapper, van mijn vaders overlijden te vertellen. Een opdracht die hem misschien te zwaar viel, ook met de wetenschap mij alleen achter te moeten laten met mijn verdriet en toen besloot het maar bij de leren voetbal te laten.
In Holland werd ik in het gezin van mijn tante Jetty opgenomen, vanwege problemen met mijn moeder. Tante Jetty en haar man Israël van Dijk, hadden in de Sarphatitraat een goed lopende dameskapperszaak met woning. Het gezin bestond verder uit mijn twee neefjes, Arnold van mijn leeftijd en de zes jaar jongere Maurice (Riesje).
Ik moest wel aan mijn nieuwe leven in Holland wennen. Ook aan Amsterdam, de taal, ik sprak Vlaams, de school en de joodse familie van mijn vaders kant.
Ik maakte voor de eerste keer kennis met mijn grootmoeder die vlakbij de Sarphatistraat woonde, op de Nieuwe Achtergracht 47 bel etage, een woning uitkijkend op de gracht en het Weesperpleinplantsoen met links het verpleegtehuis, de Joodse Invalide en rechts de omgeving dominerende Diamantbeurs, wat nu geen beurs meer is, weggestopt tussen hoogbouw is de markante toren nauwelijks zichtbaar.
Mijn oma bleek een alleraardigst, vlot mens te zijn, voor de tweede maal getrouwd, met Marcus Overste, na het overlijden van haar eerste man Maurits Sjouwerman, mijn opa, diamantklover van beroep.
Daar zag ik voor het eerst weer mijn oom Theo, die ook een huisgenoot was van zijn moeder. Het werd een zeer hartelijke begroeting.
Ik bezocht dikwijls mijn oma en het viel me op dat ik een vriend van oom Theo, Albert van Kalken, daar vaak aantrof, tot ik te horen kreeg dat ook hij een inwoner was. Het was een gegeven waar ik verder geen bijzondere aandacht aan schonk, maar na verloop van tijd zou ik een andere kijk op de situatie krijgen.
Ik zat op een openbare lagere school, waar Amsterdamse lieverdjes meer wegwijs waren dan dat Vlaamse manneke. Zo had ik een vriendje die bij de plaatselijke padvinderij wilde maar van zijn moeder daar geen toestemming voor kreeg. De reden: volgens haar was de hopman een homo. In de volksmond waren er toen voor het voor ons nog niet zo bekende woord homo, vele vervangende omschrijvingen voorhanden, die op z’n zachts gezegd, een nogal afwijzende ondertoon hadden.
Met die voor mij nieuw verworven wetenschap, dat zowel mannen als vrouwen een voorkeur voor hun eigen seksegenoten konden hebben, begreep ik dat oom Theo en oom Ben, ik had er een oomzegger bij gekregen, een relatie hadden, die anders was dan alleen maar vriendschappelijk.
Kinderen overal van buitensluiten en dingen onbesproken laten, dat was ik al gewend en dat was in mijn nieuwe familieomstandigheid al niet veel anders, er werd veel voor je weggehouden. Maar ik had geen enkele moeite de aanvankelijke voor mij vreemde situatie bij mijn oma te aanvaarden, ook omdat iedereen normaal met oom Theo en oom Ben omging en er daardoor toch iets opvoedkundigs van uitging, wat op mij oversloeg. Oom Theo en oom Ben hoorden gewoon bij de familie, waren op verjaardagen en feestjes vaak aanwezig, hadden veel vrienden en kennissen en ik mocht beiden graag. Mijn Oma had er denk ik geen enkel problemen mee om haar zoon en zijn vriend onderdak te verschaffen.
In mei 1940 werd Nederland door de Duitsers bezet, die na ongeveer een jaar allerlei vrijheidsbeperkingen voor joden zouden gaan opleggen. Ze mochten bijvoorbeeld geen openbare functies meer uitoefenen, geen gebruik meer maken van het openbaar vervoer, een spertijd werd ingesteld van acht uur in de avond tot zeven uur in de ochtend, ze mochten hun wijk niet meer verlaten, geen theaters bezoeken en ze werden verplicht een ster te dragen. Homo’s werden door de bezetters relatief met rust gelaten, ze hadden meer te duchten van politie en NSB’ers.
In 1942 kwamen de vele razzia’s op gang, eerst op kleine schaal maar later werden hele wijken onaangekondigd hermetisch afgesloten, joodse bewoners uit hun huizen gehaald en op transport gestel. Of joden werden soms zomaar van de straat geplukt, wat Marcus Overste, de tweede man van mijn oma zou overkomen. Door de familie werd hij niet helemaal serieus genomen, men vond hem nogal eigenwijs, een eigenschap die hem fataal zou worden. Hij had de gewoonte in de avonduren een wandelingetje te maken, maar sloeg de waarschuwingen om voor de ingestelde spertijd van acht uur weer thuis te zijn, in de wind. Hij vond dat hij zelf wel uitmaakte wanneer en hoelang hij ging wandelen. Dat was een tijdje goed gegaan, tot hij in de zomer van 1942 niet meer van zo'n wandelingetje zou terugkeren. Waarschijnlijk was hij op een patrouille gestuit en meteen opgepakt. De hoop dat hij weer thuis zou komen vervloog na een tijd, hij was weg en bleef weg en pas na de oorlog vernamen we, dat hij op 7 augustus 1942 in Auschwitz was omgekomen.
Ondanks dat oom Ben geen jood was, verkoos hij om te verhuizen, misschien om het risico te vermijden dat er door de Duitsers, bij een razzia, misschien geen onderscheid gemaakt zou worden, en hij betrok op 5 april 1943 een woning in de Griftstraat 17 - 2 hoog in Amsterdam-Zuid. Waarschijnlijk was hij tot dat besluit gekomen doordat oom Theo opgeroepen werd om dwangarbeid te verrichten. Op een bepaalde afgesproken plek in Amsterdam, diende oom Theo zich te melden. Er stonden meerdere werkkrachten te wachten op vervoer met vrachtwagens, die hen of naar het Amsterdamse Bos, of naar Schiphol brachten. Na gedane arbeid, de werkzaamheden bestonden vermoedelijk uit graafwerk, werden ze tegen de avond weer op de zelfde plek teruggebracht, tot hij op een dag van één van die werkkampen niet meer thuis zou komen. Wel weten we nu dat hij op 12 juli 1943 naar Duitsland werd afgevoerd naar het gevangenkamp Bobrek in Polen. Bobrek was meer een werkkamp waar een paar honderd dwangarbeiders aan onderdelen voor vliegtuigen en U-Boten werkten in de daar gevestigde Siemens fabriek. Oom Ben sprak na de oorlog een ex-gevangene die samen met oom Theo in dat kamp had gezeten en hem gekend had. Hij vertelde dat het geen kamp was in vergelijking met andere grote concentratiekampen, de overleveringskansen waren wat groter. De kampbewakers echter, ze waren schijnbaar achter oom Theo's geaardheid gekomen, hadden het speciaal op hem gemunt en door constante mishandelingen en treiterijen zou hij daaraan op 31-08-43 bezwijken.
Mijn oma, die haar huisgenoten één voor één niet meer terug zag, bleef nu eenzaam en alleen achter in een verder lege woning, wachtend op het onvermijdelijke. Ik denk dat oma ergens in april, bij een razzia uit haar huis werd gehaald en na kamp Westerbork, naar Polen op transport gesteld werd en in Sobibor op 2 juli 1943 vergast is.
Achter de opsomming van deze gebeurtenissen ging natuurlijk onbeschrijfelijk veel leed en verdriet schuil, wat voor ons, de kinderen in de Sarphatistraat, zo veel mogelijk werd weggehouden, al konden ze ons niet helemaal onwetend laten.
Op een doordeweekse dag, 26 mei 1943, werd de Sarphatibuurt vanaf het Frederiksplein tot aan de Muiderpoort hermetisch afgesloten. Een grote razzia vond plaats, die bijna de hele dag zou duren. Na een emotioneel afscheid van mijn oom, tante en mijn neefjes, terwijl een vrachtwagen voor deur stond te wachten om het gezin te deporteren, ging ik snel naar beneden om via de achter het huis gelegen tuin naar buiten te gaan. In de tuin draaide ik nog even om, waar ik op de eerste etage het hele gezin voor het grote raam zag staan, zwaaiend naar mij. Met volgelopen ogen zwaaide ik terug. Een identiteitskaart en een doopbewijs moesten me bij een eventuele controle vrijwaren van vervolging. Wachtend tot de afzettingen zouden zijn opgeheven en met in mijn schoenen het laatste beetje papieren kasgeld van de kapperszaak, zag ik vanaf de hoek van de Roeterstraat, dat tante Jetty, oom Ies, neven Nolly en kleine Riesje, in een vrachtwagen klommen om voor altijd uit mijn leven te verdwijnen, opgelost in het niets. Al op 11 juni zou het hele gezin in Auschwitz in de gaskamers omgebracht worden.
Op die zelfde dag werden er ook twee gezinnen uit de Sarphatistraat weggevoerd die familie waren van mijn oom Ies van Dijk, het op 175-1 hoog wonende gezin van zijn broer Jacop van Dijk, bestaande uit vrouw Christina, dochters Marie en Nanny, en de tegenover ons op nummer 68 -huis, het gezin van zijn neef de advocaat van Dijk, die met vrouw en twee dochters, echter weliswaar na de oorlog gezamenlijk terug zouden keren op hun oorspronkelijke adres. Vermoedelijk geruild tegen Duitse krijgsgevangenen in Amerika, waar ik niet helemaal zeker van ben.
Van de hele familie bleven er nog maar twee over. Ik, kind uit een gemengd huwelijk, waarvan mijn moeder niet joods was en daardoor van vervolging gevrijwaard, en oom Joop, de twee jaar jongere broer van oom Theo, die in Antwerpen woonde, getrouwd met een Belgische vrouw en die twee kinderen had, kon zo ook de oorlog overleven. Voor mij had mijn oom Ies een gezin bereid gevonden om voor me te zorgen als er onverhoopt iets met hen zou gebeuren.
Oom Ben kreeg na de oorlog een relatie met een nieuwe partner, Otto, die me qua karakter sterk aan oom Theo deed denken. We hielden, hoewel niet frequent, contact met elkaar.
Samen met mijn dochters Lucienne en Monique kregen we hier en daar wat gegevens naar boven uit het leven van oom Theo.
Ik wist wel dat oom Theo, ik dacht een jaar, in voormalig Nederlands Indië in Batavia (Jakarta) had verbleven, maar dat bleek vijf jaar te zijn geweest, van 1921 tot 1926. Hij was daar werkzaam als magazijnbediende en verkoper van tropische kleding voor de Amsterdamse Firma Savelkoul, die daar een filiaal had.
Voor hij op de Nieuwe Achtergracht 47 bij mijn oma kwam te wonen, verbleef hij op hij een flink aantal adressen, zelfs één in Rotterdam.
Als zijn beroep ergens vermeld stond, was dat onder andere, magazijnbediende, verkoper bij Savelkoul en chef verkoper op de mode afdeling van de firma Gerzon. Maar op een aangifte van diefstal op 20-04-1943, van een paar zwarte herenschoenen maat 42, waarde vier gulden, die uit de kleedkamer van het Theater van de Lach aan de Plantage Middenlaan waren gestolen, stond als beroep "artiest". Dat laatste paste wel bij hem. Ook op zijn archiefkaart uit het Amsterdam stadsarchief is "wink bed mode mag" doorgestreept en vervangen door "tooneelspeler".
(Overigens, het Theater van de Lach uit die tijd moet men niet verwarren met de in 1971 onder dezelfde naam opgerichte of heropgerichte gezelschap door acteur John Lanting.)
Ik ben mijn dochters, Lucienne en Monique, dankbaar voor hun bijdrage aan mijn verhaal over mijn oom Theo.
M. Sjouwerman
----------------
Iedereen kan bijdragen aan het Namenmonument. Kies de manier die het beste bij u past.
Bouw mee >>
Je kunt zelf namen kiezen of de computer een naam laten kiezen.
Doneren via naam adoptie >>
- - -
De Holocaust ligt inmiddels ruim 75 jaar achter ons. Toch voelen veel mensen, ook van jongere generaties, nog altijd de gevolgen van die afschuwelijke tijd. De verschrikkingen van de Holocaust en het gemis van familieleden, vrienden en bekenden werken op verschillende manieren door in het leven van velen. In reactie op onze oproep Wat is jouw verhaal? vertellen mensen hier over.
Jouw verhaal delen? >>
- - -
Het slachtofferregister van Oorlogsgravenstichting
(link opent in nieuw venster)
- - -
Digitaal Joods Monument
(link opent in nieuw venster)
- - -